Nieuwpoort
Random creative-ish writing about my time spent at the Belgian seaside. The names have been changed for privacy reasons.

Daar stond ik dan, in Oostende.
Ik heb altijd iets met de Belgische kust gehad. Daar waar het voor anderen een trieste, winderige strook beton is langs een koude grijze watermassa, zie ik een soort brutale rust. In dat rauwe, chaotische decor vind ik een ongefilterde eerlijkheid die je niet krijgt aan populaire goudkusten of in het binnenland. En de zee, die brengt overal wel rust.
Maar misschien komt het ook wel omdat ik zo heb leren kijken. Als kind zat ik er namelijk elke zomer een tijdje. Soms ook in de winter. Altijd in hetzelfde appartement, op dezelfde plek, met dezelfde mensen.
Sommigen zullen dat vast zien als de hel. Maar voor mij zat er geruststelling in die weken. Op den duur was het alsof de kust ieder jaar een stukje van mezelf bewaarde om dat dan, wanneer ik er weer eens was, tijdelijk aan mij terug te geven.
Dat schept natuurlijk een band.
Maar de laatste jaren kwam ik er nauwelijks nog. Als ik al naar de kust ging, spendeerde ik meer tijd in Oostende. En daar stond ik twee jaar geleden ook. Op het einde van het strand over het water te kijken.
Toen ik daar stond zag ik Nieuwpoort aan de horizon. De bescheiden flatgebouwen waren op die afstand detailloos, maar evengoed was de vorm heel herkenbaar. Alsof je het achterhoofd van een dierbare onverwachts opmerkt in een menigte en meteen op de een of andere manier weet dat het om die persoon gaat.
Van waar ik stond leek het alsof de stad op het water dreef. Alsof men de gebouwen, de straten, en de geuren en geluiden op een containerschip had gehesen dat uitsluitend schimmen uit het verleden vervoerde.
Naar waar dat schip dan ging, dat wist ik niet. Weg van mij, dat sowieso wel.
Nieuwpoort was een deel van mij geweest, en ik van haar. Ik wist waar men moest zijn voor het beste brood, ik kon het strand en zijn duinen uit het hoofd optekenen, ik wist de namen van de obers, en ik kon mijn uurwerk gelijkzetten op het passeren van de soepkar onderaan ons appartement.
Maar die tijden waren al lang vervlogen.
En hoewel ik de stad later nog bezocht heb, wist ik toen ik daar vanuit Oostende naar Nieuwpoort stond te kijken al wel dat we nooit meer zo innig verweven zouden zijn als we ooit waren.
De laatste keer dat we dat waren was ondertussen meer dan vijftien jaar geleden. Ik weet nog goed waar en wanneer het eindigde, of alleszins waar en wanneer het einde begon.
Toen mijn grootvader mij (samen met mijn stiefbroer Jens) jaren geleden afzette aan het station wist ik nog niet dat het de laatste keer zou zijn dat ik hem zou zien.
Ik wist niet dat die vluchtige aanraking toen hij, met zijn typische grootvaderlijke frustratie omdat we dankzij onverwachte wegomleidingen onze trein gingen missen, een briefje van 50 euro in mijn hand propte en mijn hand even raakte, de laatste keer zou zijn.
Hij stierf enkele weken later, eigenlijk bijna per ongeluk, aan complicaties van een ziekte.
Ik wist toen ook nog niet dat dat moment aan het station het einde van de allerlaatste “jongenszomer” zou zijn.
Want enige tijd later brak de relatie tussen mijn vader en de moeder van Jens. We gingen zeker contact houden, want al die jaren die Jens, mijn broer en ik samen hadden doorgebracht, mochten niet verloren gaan. We hadden immers samen onze vormende jaren doorgebracht, en we hadden spreekwoordelijke en letterlijke koffers vol herinneringen aan elkaar en aan de dingen die we hadden meegemaakt.
We spraken nog twee of drie keer af. Daarna heb ik Jens nooit meer gezien.
En misschien is het dat wat me zo aantrekt aan Nieuwpoort. Op zich is het een Belgische badstad zoals er veel zijn. Flatgebouwen, flanerende vrouwen, dikbuikige mannen die maar geen hemd willen dragen, zelfs al zijn ze al honderden meters verwijderd van het strand. Maar deze stad heeft nog iets van mij.
Mijn jeugd. Mijn onbezorgde jaren.
De jaren van plastieken voetballen. Voetballen die gedragen werden door de wind nadat ze door een zanderig jongetje de lucht in waren getrapt op een voetbalveld met tijdelijke lijnen in het halfharde zand dat de ebbende Noordzee had achtergelaten.
De dagen van geruststellende herhaling. Van ‘s ochtends tennis spelen met grootvader, ‘s middags hetzelfde vismaal eten, en ‘s avonds Ice Tea drinken tijdens het dagelijkse bezoekje aan de tearoom omdat dat wat op bier leek en we ons zo iets volwassener voelden.
De tijden van zoute lucht en zonnige, winderige dagen zoals je die enkel aan de zee hebt.
De dagen zonder gsm, zonder zorgen, en zonder hartzeer.
Een heel leven dat nog moest beginnen en geleefd worden.
De jeugd, die krijgt niemand terug. En gaandeweg kapt het leven beetje bij beetje stukken van dat beeld dat je als kind van de wereld had weg. Dat is voor iedereen zo. Dat is het leven.
Maar anders dan bij vele anderen kan ik exact de plek aanwijzen waar veel van mijn stukjes liggen. Die liggen ginds, aan de horizon. Tussen het zand, onder de wielen van de go-karts, bij het allang weggewaaide gravel van de tennisbaan die er niet meer is. Die liggen in Nieuwpoort.
En daar zullen ze blijven.